Home / Christendom en het monotheisme / Christenen en het zuivere monotheïsme deel 2

Christenen en het zuivere monotheïsme deel 2

Celsus, Griekse filosoof, in zijn werk ‘de ware woord’ die hij omstreeks 178 schreef zegt het volgende over het christendom, voor alle christenen die beweren een zuiver monotheïsme te belijden, wat zegt deze Griekse filosoof over hen; “als de christenen zelf maar één God zouden vereren, dan zouden ze enig recht van spreken hebben in hun kritiek op anderen. Maar zij vereren in werkelijkheid op een buitensporige manier iemand die nog maar kort geleden is verschenen en denken dat het niet strijd is met het geloof in één God als zij ook diens dienaar aanbidden. Als men de christenen duidelijk zou maken dat Jezus niet de Zoon van God is, maar dat God de Vader van allen is, en dat we dus God alleen moeten vereren, dan zouden zij niet willen luisteren als Jezus niet bij de verering is inbegrepen, Als zij Jezus de Zoon van God noemen, dan is dat niet uit groot respect voor God, maar omdat zij Jezus ‘uitvergroten’.[1]

“In het begin was het Woord (logos), het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God . Alles is er door ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in het duisternis en het duisternis heeft het niet in haar macht gekregen (…). Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader (…). Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zooon, die zelf God is, die aan het van de vader rust, heeft hem doen kennen” Zo luidt, samengevat, de proloog van het evangelie van Johannes (1; 1-18). Als dit geen afgoderij is dan bestaat er geen afgoderij op aarde.

Mocht een christen erom heen willen draaien, of taqiya willen doen, zodat hij zijn feiten wil verdraaien, citeer dan gelijk de ‘eerste’ kerkvader Irenaus van lyon, hij zegt het volgende; Voor Irenaeus van Lyon is het mens geworden Woord werkelijk God en werkelijk mens; het is de ware en volmaakte ‘beeltenis en gelijkenis’ van de vader. En hij concludeert; ‘Het woord van God(…) dat is datzelfde geworden als wij zijn om van ons datzelfde te maken als het is”. Een weerklank van deze woorden vinden we bij Tertullianus(160-230) en Origenes(185-254), volgens hen, is de incarnatie de sleutel tot de redding van de mens en tot de ongelooflijke toenadering van het Goddelijke tot het menselijke; God is mens geworden opdat de mens God wordt. [2]

Een nieuwe kerkvader onder de loep ditmaal is het Athanasius (295 – 373);

In zijn geloofsvorm en betekenis zegt hij op punt 30 het volgende:

“Zo is dan het rechte geloof, dat wij geloven en belijden, dat onze Heere Jezus Christus, Gods Zoon, God en mens is.”[3]

Een ander vooraanstaande christen de apologeet Justinus ook wel de ‘de martelaar’ genoemd (100 a 114 – 165) hij is zeer duidelijk in zijn verwoordingen; volgens de heidense filosofen is het onmogelijk de hoogste God ergens op de wereld zou verschijnen. Daarom verwerpen zij de leer van de incarnatie, zoals zij in het algemeen de voorstelling van een handelen van de godheid in ruimte en tijd afwijzen. Justinus deelt dit bezwaar tot op zekere hoogte. Vandaar dat hij – evenals Philo van Alexandrie al had betoogd – zegt dat bij de verschijningen van God in het oude verbond niet de Vader, maar zijn Zoon of woord is neergedaald. Hierbij sluit aan dat hij Christus de scheppingsmiddelaar noemt, in wie God de wereld heeft geschapen. Christus mag als het Woord of de zoon ook een tweede God worden genoemd. Uitdrukkelijk scrupuleert hij evenwel dat de tweede in getal is, maar niet in wil.[4]

In het geschrift van Justinus de Martelaar genaamd ‘a dialogue with Thrypo the Jew’ staat hierover het volgende; ” “Then I replied; “I Shall attemt to persuade you, since you have understood the scriptures of what I say, that there is, and there is said to be, ANOTHER GOD AND LORD, subject to the maker of all things; who is called an Angel, because he announces to men whatsoever the maker of All Things, above whom there is no other God”.

Justinus schrijft verder het volgende; “That he who is said to have appeared to Abraham and to Jacob, and to Moses and who is called God, is disctinct from him who made all things, NUMERICALLY, I mean not dinstinct in will”.

 

[1] Eginhard Meijering, Geschiedenis van het Vroege christendom, 358

[2] frederic Lenoir, Hoe Jezus God werd, 108

[3] http://www.online-bijbel.nl/belijdenisgeschrift/athanasius/

[4] Eginhard Meijering, Geschiedenis van het vroege Christendom, 189).